Skip links

Een job als maatschappelijk assistent kan vele vormen aannemen. Je kunt met jonge kinderen werken, maar net zozeer met daklozen of personen met een handicap. De mogelijkheden zijn legio. Vandaag zoomen we in op een zorgomgeving, en meer bepaald de zorg voor hiv-patiënten. De sprankelende Khadija Ounchif getuigt. Als maatschappelijk assistente ontfermde ze zich 30 jaar lang over personen die besmet waren met het virus.        

Onder de eerste zonnestralen ontmoeten we maatschappelijk assistente op rust Khadija Ounchif. We nemen samen plaats in de schaduw van een beverboom voor een gesprek. Khadija kwam in haar tienerjaren aan in België en begon met tegenzin aan een opleiding tot naaister. Ze zou echter nooit als naaister aan de slag gaan, want ze begint haar professionele carrière als vertaalster en bemiddelaarster in een Franstalige school in Sint-Joost-ten-Node, waar ze leerlingen bijstaat die het wat moeilijker hebben. 

Wanneer ze melding maakt van de mishandeling van enkele leerlingen, moet ze vaststellen hoe machteloos ze staat in haar functie. Het wordt een kantelmoment in haar carrière! 

Ze volgt een opleiding Sociaal Werk en focust zich op de preventie en begeleiding van personen met hiv – een missie die haar uiteindelijk 35 jaar lang in de ban houdt. 

“Ik wilde een statuut dat mij de legitimiteit bood om in te grijpen.” 

Dag Khadija. Je bent inmiddels met pensioen, maar hebt het grootste deel van je professionele carrière als maatschappelijk assistente gewerkt. Hoe kwam je in die functie terecht? 

Khadija Ounchif: Het is de typische levensweg van een vrouw met een migratieachtergrond. Was ik in mijn thuisland Marokko gebleven, dan had mijn professionele én privéleven er waarschijnlijk helemaal anders uitgezien. Ik kwam in 1969 als tiener in België aan. Ik sprak toen wel een mondje Frans dankzij het tweetalige onderwijs in Marokko, maar toen ik me wilde inschrijven op de middelbare school, besliste de directeur dat ik beroepsonderwijs moest volgen omdat ik onvoldoende Frans kon spreken … Zonder me ook maar de vraag te stellen! Zo kwam ik in een naaiopleiding terecht, met in het achterhoofd dat ik nooit als naaister zou gaan werken. 

Na enkele jobs in de horeca in de jaren 80, viel mijn oog op een vacature bij de middelbare school van Sint-Joost-ten-Node. Het ging om een functie als bemiddelaarster en vertaalster in een klasje met voornamelijk nieuwe leerlingen met een Turkse of Marokkaanse migratieachtergrond. De functie werd toen speciaal in het leven geroepen om het hoofd te bieden aan het opkomende geweld als gevolg van de moeizame communicatie binnen de school. Het was meer bepaald de burgemeester die toen beslist had om een specifieke klas in te richten om het niveau van het Frans op te krikken. 

We behandelden alle vakken, maar dan op een andere manier. We gingen op pad door de straten, bezochten kastelen en trokken naar parken om de kinderen een rijke woordenschat bij te brengen. Dankzij die aanpak bereikten de kinderen een voldoende hoge talenkennis voor een inschakeling op het niveau dat ze in hun land van herkomst hadden. Uiteindelijk gingen sommige leerlingen zelfs naar de universiteit. 

Na zes jaar in die functie veranderde één anekdote echt alles. De kinderen uit één bepaald gezin kregen af te rekenen met geweld door hun vader, die alleen het hoederecht over de kinderen had. Ze werden mishandeld door hun eigen vader en hun stiefmoeder. Ik maakte toen melding van die gevaarlijke situatie bij de directrice. Haar antwoord was dat ik over geen enkele legitimiteit beschikte om in te grijpen. Mijn schoonzus begon toen net als advocate en boog zich over het dossier. Ze slaagde erin het exclusieve hoederecht over de kinderen aan de moeder over te dragen. Het antwoord van de directrice had me echter aan het denken gezet. Ik besloot om de nodige stappen te ondernemen om een zekere legitimiteit van handelen te verwerven. Zo schreef ik me in voor een opleiding Sociaal Werk. Mijn drie kinderen waren toen nog jong. Ik moest het moederschap zien te combineren met mijn studies en al wat erbij kwam kijken. 

Ik hou van mijn job: In welke instelling kon je vervolgens aan de slag? 

Khadija Ounchif: Het intergenerationele aspect sprak me toen heel erg aan, omdat het me aan mijn grootmoeder deed denken. Ik liep stage bij de sociaal-culturele vereniging La Barricade in Sint-Joost-ten-Node, waar een groep oudere dames een hele reeks activiteiten had opgezet om de band met jongeren aan te halen. Een van die initiatieven was de aanleg van een bibliotheek, om jongeren met een migratieachtergrond in de scholen van de gemeente toegang te bieden tot tijdschriften en documentatie. 

Mijn taak bestond er deels in naar de scholen te trekken om hen te wijzen op het bestaan van die bibliotheek. Met de hulp van de Franstalige Gemeenschapscommissie hebben we toen ook een filmdebat op poten gezet. We vertoonden films over het leven van vroeger, om een beeld te schetsen van hoe de ouderen toen leefden en dat beeld te toetsen aan het leven van de jongeren vandaag. We organiseerden ook namiddagen in de mediatheek, waarop de dames de kinderen boeken hielpen kiezen. Na enige tijd herkenden de jongeren de dames in de wijk, wat bijdroeg tot een dorpsgevoel. Het project bestaat vandaag nog steeds, al neemt het tegenwoordig andere vormen aan en staat het in het teken van informatica. 

“Ik deed als een van de eersten aan sensibilisering rond seksuele gezondheid.” 

Ik hou van mijn job: Daarna ging je aan de slag bij Sireas, een solidaire organisatie die sociale, juridische en psychologische ondersteuning biedt. Was dat het startschot van je loopbaan in de wereld van hiv-preventie? 

Khadija Ounchif: Ik was op zoek naar een voltijdse job, terwijl de organisatie op zoek was naar iemand om haar activiteiten inzake aidspreventie in goede banen te leiden. Dat was in 1994, toen ik nog helemaal niets over het virus wist. Ik volg echter altijd mijn instinct. De job sprak mij aan, en dus werd ik lid van het team en kreeg ik de nodige begeleiding. 

Destijds had België beslist dat hiv een problematiek was die slechts enkele specifieke bevolkingsgroepen trof: de gemeenschap uit Sub-Saharaans Afrika, prostituees en druggebruikers. Zo voerde ik preventieactiviteiten in de Fedasil-centra, bij het Rode Kruis en in bepaalde scholen. Toch vond ik het vreemd dat het doelpubliek voor de preventieactiviteiten zo beperkt bleef, terwijl iedereen met het virus besmet kon raken, ook binnen de Marokkaanse en Turkse gemeenschappen. Politici gingen er destijds van uit dat het geloof van die gemeenschappen hen beschermde tegen het virus. 

Ik heb er toen samen met mijn collega voor gestreden om het doelpubliek uit te breiden. Zo trokken we uiteindelijk ook naar groepen Marokkaanse en Turkse vrouwen. De sensibilisering nam de vorm aan van drie workshops: één in het teken van anatomie, één in het teken van soa’s en tot slot één in het teken van hiv. Het overkoepelende doel van de sessies was de deelnemers bewust maken van de veranderende samenleving. De realiteit voor de jongeren was niet langer dezelfde als onze realiteit, toen wij hun leeftijd hadden. Met de opkomst van hiv moesten jongeren zich bewust zijn van hun seksualiteit en op een verantwoorde manier omgaan met zowel de eigen gezondheid als die van anderen. Begeleiding op het vlak van anticonceptie bij jongeren is van cruciaal belang. En gezien de sterke sociale controle binnen die gemeenschappen, heb ik flink wat heilige huisjes ingegooid. 

Ik hou van mijn job: Je nam in feite het voortouw in relationele en seksuele vorming? 

Khadija Ounchif: Inderdaad. Ik deed als een van de eersten aan sensibilisering rond seksuele gezondheid (lacht). Een andere missie van me was de begeleiding van personen – vaak uit Sub-Saharaans Afrika – die besmet waren met hiv. Als maatschappelijk assistente loodste ik hen door de stappen in het kader van het verblijfsrecht, bij het OCMW en bij zorginstanties. 

Onze inspanningen gingen echter nog verder dan dat, want er rustte toen nog een heel groot taboe op hiv. De mensen hadden schrik dat men erachter zou komen dat ze seropositief waren. Sommigen namen zelfs hun behandeling niet om hun besmetting geheim te houden. Anderen zochten hun toevlucht bij geestelijken, die hen een genezing beloofden dankzij groepsgebed. Het isolement van die personen was echt groot. 

Om dat te doorbreken, organiseerden we gezellige avonden waarop alleen seropositieve personen werden uitgenodigd. Dat werkte het vertrouwen in de hand. Die avonden boden hen de kans om elkaar te ontmoeten, met elkaar van gedachten te wisselen en te beseffen dat ze er niet alleen voor stonden, ondanks de erg moeilijke beproevingen. Dat was helemaal geen sinecure, omdat de mensen vreesden verstoten te worden. Met de nodige tijd en een goede communicatie, werden de avonden alsnog een succes. 

Na dertien jaar vond ik het tijd voor een nieuw elan. Ik droomde van een huis speciaal voor dit publiek, waar seropositieve personen terechtkonden voor een kopje koffie, een gesprek of specifieke diensten. Bij Sireas viel mijn initiatief in dovemansoren. En als ik mijn zinnen ergens op heb gezet, dan moet er schot in de zaak komen. Zo niet, sla ik een andere weg in. 

Bovendien was het werk bij Sireas erg tijdrovend. Op een zeker moment kreeg ik van mijn oudste dochter een pyjama als verjaardagsgeschenk, in de hoop dat ik vaker thuis zou blijven (lacht). 

“Ik ging als maatschappelijk assistente in de gemeenschapszorg aan de slag bij de dienst voor infectieziektes.” 

Ik hou van mijn job: Ben je toen bij Sireas vertrokken? 

Khadija Ounchif: Het UMC Sint-Pieter bood me de functie van maatschappelijk assistent in de gemeenschapszorg aan. Het uitgangspunt was om groepen samen te brengen om goede praktijken te delen omtrent de behandeling. In 2005 ging ik aan de slag op de dienst infectieziekten. Ik moest als tussenschakel optreden tussen de patiënten en de medische wereld, om hen een gevoel van controle te schenken over hun behandeling en hun isolement te doorbreken. 

Om de twee weken organiseerden we een sessie van drie uur onder leiding van een expert, die de behandelingen en ontwikkelingen toelichtte en wees op het risico op diabetes of cardiovasculaire aandoeningen als gevolg van een verzwakt immuunsysteem, dat ook kwetsbaarder is voor andere aandoeningen. Ook gynaecologen namen het woord, om het te hebben over de opvolging van zwangerschappen, naast psychologen en tabacologen. 

Aanvankelijk stootten we op enige terughoudendheid bij personen die niet durfden komen uit angst voor stigmatisering. Artsen en psychologen moesten volop inzetten op communicatie om de patiënten te overtuigen naar onze sessies te komen. Naast de expert nodigde ik ook een externe vereniging uit die activiteiten organiseerde voor hiv-patiënten. Het idee daarachter was om de patiënten rechtstreeks in contact te brengen met de professionals van verenigingen, om een vertrouwensband in de hand te werken, zodat mensen sneller de stap naar die verenigingen zouden zetten. 

Sommige patiënten reikten ons zelf thema’s aan, waar een zorgprofessional dan over kwam spreken. 

Wat ik erg op prijs stelde in deze dienst, was dat de experts – die zich thuis voelden op conferenties en een wetenschappelijk jargon hanteren – inspanningen leverden om hun kennis toegankelijk te maken voor een publiek van patiënten. 

Ik heb het project in kwestie twaalf jaar lang in goede banen geleid, en het loopt ook vandaag nog voort. 

Ik hou van mijn job: Heb je doorheen je carrière een evolutie opgemerkt in het werk van de maatschappelijk assistent? 

Khadija Ounchif: Ik heb gemerkt hoe ons beroep erop achteruitging, in die zin dat we vandaag niet langer over de mogelijkheid beschikken om ons te focussen op onze kerntaak: mensen helpen op eigen benen te staan. 

In 2012 heeft Maggie de Block de medische regularisatie verstrengd omwille van een te groot aantal aanvragen. Dat maakt dat hiv vandaag geen geldige medische reden meer is voor regularisatie. De artsen hebben zich toen tegen dat beleid verzet, maar dat heeft het alleen maar erger gemaakt, tot op het punt dat medische attesten werden betwist door de artsen van de dienst Vreemdelingenzaken. 

Toch blijven we hopen en wensen dat het beleid verandert, want met een dergelijke beleidsvoering houdt de staat de mensen afhankelijk. Als ze een verblijfsvergunning zouden krijgen, dan zouden ze als burgers hun steentje kunnen bijdragen aan de samenleving. Dergelijke politieke beslissingen houden het clichébeeld in stand van personen zonder geldige verblijfspapieren die de staat alleen maar geld kosten. 

Vandaag beschikken maatschappelijk assistenten amper over bewegingsvrijheid. Ze kunnen de mensen enkel helpen om waardig te leven in afwachting van een eventuele regularisatie. 

“Ik zie de maatschappelijk assistent als de persoon die waakt over de goede werking van de samenleving.” 

Ik hou van mijn job: Wat heeft jou, ondanks het strengere politieke regularisatiebeleid, overtuigd om 30 jaar lang trouw op post te blijven als maatschappelijk assistente? 

Khadija Ounchif: Het beroep liet me toe om op mijn eigen manier het onrecht waar ik getuige van was aan te pakken. Wie kiest voor een job als maatschappelijk assistent, doet dat vanuit een innige overtuiging en gedrevenheid. Voor mij ging het om de strijd tegen onrecht. 

De job heeft me ook veel teruggegeven op menselijk vlak, en heeft mij doen inzien hoe veerkrachtig personen kunnen zijn. Ondanks de ziekte en zonder enige steun van familie, leggen deze mensen een ongelofelijke moed en overlevingskracht aan de dag. Dat heeft me er zelfs toe gebracht mijn kinderen te verbieden om te klagen! 

Het beroep van maatschappelijk assistent kan enorm veel vormen aannemen, in functie van de sector. Je kunt je over kinderen ontfermen, personen met een handicap, of mensen die op straat leven. 

“Ik zie de maatschappelijk assistent als de persoon die waakt over de goede werking van de samenleving.” Het gaat om een beroep dat naar waarde moet worden geschat en dat meer inspraak verdient in het besluitvormingsproces. Maatschappelijk assistenten zijn immers het best geplaatst om te getuigen over het traject van personen. 

Ik hou van mijn job: En draag je, nu je met pensioen bent, vaker de pyjama die je van je dochter kreeg? 

Khadija Ounchif: Eigenlijk niet. (Lacht) Sinds ik maatschappelijk assistente op rust ben, heb ik opleidingen Reflexologie en Reiki gevolgd. Zo blijf ik me inzetten voor anderen en blijf ik waken over hun fysieke en mentale gezondheid, want de pijn die we in ons lichaam ervaren is vaak een gevolg van psychisch lijden. 

Verder ben ik bestuurslid van de vrouwenvereniging AWSA, al sinds de oprichting van de vzw in 2006. Dat is de enige vereniging die inging op mijn voorstel om het thema hiv op te nemen in de sensibiliseringsactiviteiten. Samen hebben we pedagogische tools ontwikkeld. Die tools heb ik in samenwerking met het UMC Sint-Pieter in postervorm al in Casablanca en in Bordeaux voorgesteld. 

Interview afgenomen door A. Teyssandier